Derk Loorbach, hoogleraar transitiekunde aan de Erasmus Universiteit en directeur van onderzoeksinstituut DRIFT, is een goede vriend van Lenteland-oprichter Wouter Veer. Vanaf het eerste idee voor Lenteland zag hij de potentie van dit initiatief voor de transitie naar een duurzaam voedselsysteem. Derk dacht actief mee over de vorm die Lenteland moest krijgen. We gingen met hem in gesprek en vroegen hem naar zijn visie op hoe Lenteland past in het grotere plaatje van de transitie naar een duurzame samenleving.
Door Eliane Bakker en Rachelle Eerhart
Hoe ben je bij Lenteland betrokken?
Formeel ben ik voorzitter van de stichting, maar ik ben ook inhoudelijk betrokken bij de missie. Het idee ontstond bij Wouter, die aan het nadenken was over de rol van bezit, eigendom, commons en geld. En over hoe je een radicale transitie kan stimuleren vanuit economisch perspectief. In eerste instantie kreeg dat vorm bij ifund, later kwam de wens om zelf een boerderij te hebben, boven zeeniveau en met een regeneratieve gemeenschap. Dat plan ontwikkelde zich verder naar het idee om regeneratieve landbouw vanuit de commons aanjager van de bredere voedseltransitie te laten worden. Ik heb met Wouter veel gesprekken gehad over de uitwerking en gekeken naar wat er al bestaat aan modellen.
Hoe kijk je naar Lenteland met de transitie-bril op?
In de eerste instantie zou je Lenteland kunnen zien als een transitie-experiment op microniveau. In de transitiekunde spreken we van een ‘niche’. Niches zijn nieuwe praktijken die de bestaande orde uitdagen. Dat kan gaan over eetpatronen, hoe we over voedsel nadenken, financiële constructen, logistiek – overal zijn mensen aan het pionieren. Zo’n niche kan mainstream worden als de maatschappelijk urgentie blijft toenemen en de druk groter blijft worden. Maar in experimentele zin gaat Lenteland over het verschuiven van de relatie tussen staat, markt en samenleving. De stichting verankert dat de grond voor de eeuwigheid regeneratief beheerd wordt als onderdeel van de commons. De boer is ondernemer en kan winst maken en efficiënt produceren binnen die gestelde regeneratieve en sociale grenzen. De coöperatie krijgt het economisch eigendom en daarmee ook medezeggenschap. Eigenlijk zou de overheid dit moeten organiseren, maar die zit nog vast in het huidig economisch model. Vanuit transitieperspectief probeert Lenteland dus een echte systeemverandering aan te jagen.
Van ‘niche naar mainstream’ gaat niet zonder slag of stoot. Het systeem wordt uit evenwicht geduwd en ook grote spelers binnen het bestaande systeem (LTO, Unilever, Syngenta, Bayer etc.) komen onder steeds meer maatschappelijk druk te staan. Zulke partijen met macht en geld gaan aan de haal met de ideeën en woorden van die niches die een alternatief presenteren. Supermarkten gaan bijvoorbeeld ‘lokale’ schappen inrichten of plantaardige alternatieven aanbieden die ‘highly processed’ zijn, massaproductie die eigenlijk ongezond is. Er ontstaat dus een machtsstrijd tussen het bestaande systeem, ook wel ‘regime’ genoemd, en de pioniers. Met transitiemanagement proberen we bewust om dat proces naar een volgende fase te helpen. Het gaat daarin niet zozeer over direct het systeem veranderen, maar over alternatieven levensvatbaar maken. Als er veel van dit soort alternatieven komen op veel plekken, dan ontstaan er netwerken. Dat noemen we emergentie, dan begint er een nieuw rudimentair systeem.
Het klinkt ook als een beweging?
Een beweging is een grote groep mensen die met elkaar dezelfde kant op lopen. Bij een transitie is er sprake van emergentie, waarbij er ideeën, beelden en taal ontstaan die – zonder dat het centraal georganiseerd is – de ontwikkelingen een bepaalde kant op leiden. Dat zie je bijvoorbeeld ook gebeuren met het probleem van fossiele brandstoffen. We weten niet wat de eindoplossing is, maar overal ontstaan alternatieven die gezamenlijk richting hernieuwbare en weg van fossiele bronnen leiden.
Welke potentie zie je in Lenteland?
Vanuit transitieperspectief zie ik het Lenteland-model conceptueel als potentieel een ‘endgame’, dus niet als een niche-activiteit, maar als een model waar we uiteindelijk met z’n allen op uit zouden kunnen, moeten en/of willen komen. DRIFT ontwikkelde de x-curve, een variant op de s-curve, die niet alleen de opbouw van een systeem (langzame groei/experimenten, snelle groei/draagvlak, langzame groei/stabilisatie), maar ook de afbraak van een systeem laat zien. Waar een afstervend systeem onder druk kruist met nieuwe ontwikkelingen ontstaat een samenspel van chaos en emergentie. Transitie gebeurt niet op één punt, er gebeurt de hele tijd van alles op allerlei plekken. De meeste activiteit van de voedseltransitie gebeurt links bovenin, in de vorm van destabilisatie van bestaande structuren. Conceptueel gezien zit Lenteland rechts bovenin, wat mij betreft is het het model waar ons voedselsysteem zich naartoe zou moeten ontwikkelen.
Het Lenteland-model kan als template breder gebruikt kan worden dan alleen in het voedselsysteem. Je kan er bepaalde principes mee verankeren. De markt opereert dan binnen die vastgelegde principes. De gemeenschap is economisch eigenaar, die samen met de markt tot bevrediging van behoeftes komt. Dat laatste stukje is nog het minst uitgewerkt in het Lenteland-model en zal zich moeten uitwijzen in de praktijk. Als dat eenmaal goed werkt, kan iedereen het template gebruiken en er zijn eigen invulling aan geven, terwijl de verankerde principes helpen om richting te geven.
Dus anderen (ook niet-voedsel-gerelateerd) kunnen het model eigenlijk kopiëren?
Ja, als ze het zich eigenmaken. Als we in staat zijn om dat model scherp uit te leggen en illustreren in de praktijk. Dan kunnen we ook andere partijen mee te laten kijken, mee laten leren, en aansporen en helpen om vanuit het bestaande systeem de condities te scheppen en randvoorwaarden te creëren om het Lenteland-model over te nemen. We moeten eigenlijk op een systematische manier leren van wat jullie aan het doen zijn. Op dit moment zijn er juridische en economische beperkingen, en geen standaardmodellen voor coöperaties. Ook financiering en opleiding zijn knelpunten.
En hoe moet de boerencultuur dan veranderen? Daar is autonomie erg belangrijk.
Ik denk dat dit een model zou kunnen zijn waar de boer veel autonomie heeft. Maar wel binnen de ecologische en sociale grenzen. Dat zal voor velen een omschakeling van manier van werken zijn. Er zullen beperkingen zijn vanuit collectief belang, dat is iets fundamenteels. Niet alleen voor boeren, maar ook voor bijvoorbeeld autorijders. Autovrijheid wordt gezien een mensenrecht, terwijl dat het collectieve belang niet ten goede komt. Heel vaak wordt er benadrukt wat er ingeleverd moet worden, maar als je het als collectief beter hebt, dan heb je het over het algemeen als individu ook beter. Albert Jan Kruiter van het Instituut voor Publieke Waarden noemt dat ‘welbegrepen eigenbelang’.
Welke hordes moeten er nog genomen worden?
De eerste horde zit in het model zelf. De rol van de boer, de verhouding tot de cooperatie, in andere woorden: het model draaiend krijgen. De tweede, indirecte uitdaging die daaraan gekoppeld is, is om systematisch te leren van de ervaringen. Waar loop je structureel tegenaan, en wat is plaats-specifiek voor elke plek? Elke plek is uniek en deels zal je dus elke keer opnieuw het wiel moeten uitvinden. Maar deels zijn de oplossingen generiek en kunnen we inzicht krijgen in welke wet- en regelgeving past of niet past. Met die inzichten kan je dan het gesprek met provincies en instituties aangaan. Weer een orde daarboven zullen we moeten bouwen aan een beweging van brede maatschappelijk transities. Daarvoor is het van belang om de onderstroom die er op heel veel vlakken gaande is met elkaar te verbinden en een podium te geven.
Conceptueel gezien is Lenteland al heel ver in dat stadium van transitie. Maar in de praktijk is het heel hard ploeteren om het concept te bewijzen, terwijl het in het grotere geheel met 3, 4, of 5 boerderijen nog niks voorstelt. Communicatie is daarom essentieel. Ontwerp, verbeelding en onderzoek kunnen daarin een belangrijke rol spelen.